15 okt 14

Als je dan toch mens bent...

Afdrukken E-mail

Door Hans Bouma

Om opbeurend te beginnen (trouwens, ik hoop ook alleszins opbeurend te eindigen). We mogen ook wel ’s trots zijn op onszelf. Op de weg van mededogen en respect hebben wij in de loop van de geschiedenis heel positieve stappen gezet. Onze verantwoordelijkheid zijn we steeds ruimer gaan definiëren. De tijd dat onze morele horizon niet verder reikte dan onze naaste verwanten, is echt voorbij. We zijn gaan beseffen dat we als mensen een wereldwijde gemeenschap vormen. Fraaie uitingen van ons toegenomen ethisch besef: Amnesty International, Artsen zonder Grenzen.

Prachtig, maar dit is nog niet het eindpunt. Dan zouden we het ons toch te gemakkelijk maken. Tot nog toe ging het steeds om mensen, medemensen, vertegenwoordigers van dezelfde soort. Maar de dieren zijn er ook nog. Zeker, ze behoren niet tot onze soort, maar dat is geen reden ze moreel over te slaan. Ook zij participeren in het bovenmenselijke mysterie ‘leven’.

Het is nu tijd voor de volgende stap op de ingeslagen weg van respect en mededogen. De stap naar het nog steeds buitengesloten, moreel genegeerde dier. We zijn er nu aan toe de humaniteit zó royaal te vertalen dat ook dieren binnen onze gezichtskring komen.

Speciaal de proefdieren hebben hier onze aandacht. Het is verre van mij het lijden van mensen te bagatelliseren. Ik wijdde er talrijke gedichten en ook verschillende boeken aan. Maar als ik denk aan het lijden van dieren, bijvoorbeeld van dieren waarmee experimenten worden gedaan – dit lijden heeft een diepte, een dimensie die ons mensen onbekend is.

Wanneer wíj  lijden, kunnen we profiteren van allerlei ontsnappingsmogelijkheden, culturele, sociale, religieuze – de zegen van de spirituele escape. Wij kunnen ons lijden een zin geven, sublimeren, in een bepaald perspectief zetten, transcenderen. We beschikken over tal van instrumenten om ons lijden te verlichten. Alleen al het feit dat we lijden kunnen verwoorden.

Maar dieren, zij hebben er geen woorden voor. Hun lijden is onuitsprekelijk. We kunnen onze proefdieren ook nooit uitleggen waar al die experimenten goed voor zijn. Onze argumenten, excuses, rationalisaties komen gewoon niet bij ze over. De proefdieren staan voor een levensgroot (of moeten we zeggen: stervensgroot?) raadsel. Geen spoor van zingeving. In een eindeloze, uitzichtloze triestheid vallen ze met hun lijden samen. Hartverscheurend gaan ze erin op, gaan ze erin onder. Onze proefdieren, ze leven in de hel van het absurde. Dag in dag uit, nacht in nacht uit, sterven, en toch maar leven.

De volgende stap. De stap ván de medemenselijkheid náár de medeschepselijkheid. Een zelf bedacht woord, maar wat moet je wanneer de taal, of ook de cultuur, je op dit punt in de steek laat. Doen we deze stap niet, geven wij het dier geen plaats op onze morele agenda, dan zijn we inconsequent. Er is dan sprake van een afgebroken en daardoor niet meer integere en geloofwaardige humaniteit. Er is dan sprake van discriminatie.

Dierproeven vormen een vraagteken achter onze menselijkheid. Als dieren er geen dier bij blijven, blijven mensen er dan nog wel mens bij? Wat blijft er zo ook nog over van onze trots op de gemaakte vorderingen op de weg van respect en mededogen? Een samenleving waar dieren geen leven hebben, is geen samenleving. Ziek is zo’n samenleving, ernstig ziek.

De volgende stap. Het is nu echt tijd voor een inclusieve ethiek. Een ethiek die niet uitsluit maar insluit. Een ethiek die Albert Schweitzer omschrijft als ‘onbegrensd geworden verantwoordelijkheid voor alles wat leeft’. De volgende stap. Het zal nu tot ons moeten doordringen dat de betekenis van waarden als gerechtigheid, mededogen, solidariteit, respect, liefde, alles en allen omvattend is. Alsof alleen de soort mens hiermee gediend zou zijn. We hebben er dan maar weinig van begrepen. Het gaat om universele waarden die universeel en niet regionaal, dat wil zeggen: alleen binnen de menselijke soort, toegepast willen worden.

De volgende stap. Na allerlei intermenselijke bevrijdingsbewegingen, is nu het dier aan de beurt. Zijn we nu toe aan wat Peter Singer ‘animal liberation’ noemt, de bevrijding, de exodus van het zo miskende, geknechte, uitgebuite dier. Om precies dezelfde reden waarom mensen werden bevrijd uit ménsonwaardige posities, zullen we nu dieren moeten bevrijden uit díeronwaardige posities. Om exact dezelfde reden, op basis van exact hetzelfde engagement. Het is nú, aldus Marianne Thieme, ‘de eeuw van het dier’.

Franciscus van Assisi ging ons al voor. Franciscus die ieder dier waardeert als een respectabele, want goddelijke manifestatie. Kom je aan het dier, dan kom je aan zijn Schepper. Wie ons ook voorging (en ons net als Franciscus blijvend mag begeleiden en bezielen): die tweede Franciscus van Assisi: Albert Schweitzer. Zijn credo, en het is ook het mijne: ‘Ik ben leven dat leven wil, te midden van leven dat leven wil’. Een credo dat regelrecht uitmondt in de ethiek van eerbied voor het leven. ‘Goed’, aldus Schweitzer, ‘is leven behouden en bevorderen, leven dat nog niet voltooid is tot z’n hoogste bestemming brengen’. En onder ‘slecht’ verstaat hij: ‘leven vernietigen, leven aantasten, leven dat zich nog moet ontwikkelen, afremmen, blokkeren’.

Morgen, de dag na deze sterfdag van Franciscus van Assisi, is het zondag. Nog altijd een dag waarop miljoenen christenen in de kerk hun heil en inspiratie zoeken. Weet u wat Albert Schweitzer, die behalve tropenarts in het Afrikaanse Lambarene, ook een befaamd theoloog was, vlak vóór zijn dood schreef, 4 september 1965: ‘Godsdienst is gepraktiseerde eerbied voor het leven’. Als al die miljoenen christenen dat eens inzagen!

De volgende stap. Een kwestie van humaniteit, consequente humaniteit. Als je dan toch mens bent, wees dan ook goed, wees dan maximaal mens. Het is een kwestie van verbondenheid, een groeiend besef van verwantschap. Dieren worden familie van je, leven van jouw leven. Kostbare expressies van het bovenmenselijke mysterie dat  je ook zelf, op jouw manier, belichaamt. Familie, en met familie doe je geen experimenten. Familie eet je ook niet op. Familie respecteer je, koester je, je bent er wijs mee. Zeker wanneer het familie betreft die oneindig veel méér ervaring heeft met het leven dan jij. In de hele ontwikkelingsgang van het leven is de mens duidelijk een laatkomer. Een reden om ons bescheiden te gedragen.

Verbondenheid, verwantschap. Behalve tussen mensen onderling, kan ook tussen mens en dier een situatie van wederzijdse herkenning ontstaan. Een situatie van wat de joodse filosoof Martin Buber noemt: Ich und Du. Tussen mens en dier is een intieme dialoog mogelijk. ‘De ogen van een dier’, schrijft Buber, ‘hebben een grote sprekende kracht’. Eenmaal gevoelig, ontvankelijk voor de taal van dierenogen, wordt je wereld rijker en rijker. Hoeveel zie je, hoor je, deel je. Het is hartverwarmend. Met dieren om je heen wordt het leven een feestelijke creatuurlijke reünie. Zoveel gemeen heb je, zoveel meer dan wat je scheidt.

De volgende stap. Die stap hebben wij al lang gedaan en die stille optocht is er een natuurlijke voortzetting van. Voor ons de gewoonste zaak van de wereld. Alleen een arrogant superioriteitsgevoel zou ons ertoe kunnen brengen dieren buiten de ethiek te houden – dieren, en ik denk nu aan proefdieren, te behandelen als gebruiksvoorwerpen. Die beschamende fase ligt ver achter ons.

De ogen van een dier hebben een grote sprekende kracht. We weten waarover we praten, over wie we praten. Wij hebben in die ogen gekeken en de taal van die ogen hebben wij verstaan. Wij hebben in die ogen gekeken en we huiverden. Die grote sprekende kracht was een grote sprekende klacht, een aanklacht: Waarom doen jullie ons dit aan, jullie mensen, wat bezielt jullie?

We keken in de ogen van proefdieren. Er is nu nog maar één weg voor ons, één perspectief:

de exodus, de definitieve bevrijding van deze dieren. En mét dat wij partij kiezen voor de proefdieren, kiezen wij ook partij voor de mens, maar dan voor de echte mens. De mens die het dier in zijn waarde laat, het dier gewoon dier laat zijn. Krankzinnig dat wordt gezegd: jullie keuze voor het dier betekent het verraad van je eigen soort. Zou ik niet kiezen voor het dier, dán verraadde, verloochende ik mezelf. Dán pleegde ik een aanslag op mijn eigen humaniteit.

Met ons engagement ten gunste van dieren, speciaal proefdieren, maken wij deel uit van een zich steeds duidelijker aftekenende culturele voorhoede, een spirituele coalitie die de zegen heeft van Franciscus van Assisi, Albert Schweitzer, Martin Buber en vooral van het leven zelf. Dat we er zó gestalte aan geven, aan het mysterie dat leven heet, dat we zó vitaal en saamhorig mens willen zijn, zinvoller kan het niet. Ja, ik zei het al aan het zo opbeurende begin, ik zou ook opbeurend eindigen.

Maastricht, 4 oktober 2014. Bij stille optocht van de Anti Dierproeven Coalitie.

word lid van ADC